
Naam van de stoornis: Antisemitistische Persoonlijkheidsfixatie (APF)
Diagnostische criteria:
A. Een duurzaam patroon van negatieve, vijandige of vooringenomen overtuigingen en gedragingen gericht tegen individuen of groepen van Joodse afkomst of identiteit, aanwezig in meerdere contexten (bijv. sociaal, professioneel, online) en gekenmerkt door ten minste vier van de volgende kenmerken:
- Irrationele overtuigingen: Hardnekkige, ongefundeerde overtuigingen over Joodse individuen of gemeenschappen, zoals stereotypering (bijv. overmatige focus op vermeende macht, rijkdom of invloed) die niet gebaseerd zijn op feitelijke bewijzen.
- Cognitieve vertekening: Een selectieve waarneming van informatie die negatieve stereotypen over Joodse mensen versterkt, met uitsluiting van tegenbewijs, vaak gepaard gaand met complotdenken.
- Emotionele vijandigheid: Ongepaste of disproportionele gevoelens van woede, wrok of afkeer jegens Joodse individuen of groepen, vaak zonder directe persoonlijke interactie of provocatie.
- Gedragsmatige uitingen: Het uiten van discriminerende, denigrerende of haatdragende opmerkingen, acties of gedragingen tegen Joodse mensen, inclusief uitsluiting, marginalisering of oproepen tot geweld.
- Sociale versterking: Het zoeken naar of participeren in groepen, online of offline, die antisemitische ideologieën delen, wat de overtuigingen verder versterkt.
- Weerstand tegen correctie: Een consistente afwijzing van feitelijke informatie, historische context of rationele argumenten die de antisemitische overtuigingen zouden kunnen ontkrachten.
B. Significant lijden of beperking: De overtuigingen en gedragingen veroorzaken klinisch significant lijden of beperkingen in sociale, professionele of andere belangrijke functioneringsgebieden, of ze schaden anderen door discriminatie of haatdragend gedrag.
C. Niet beter verklaard: De symptomen worden niet beter verklaard door een andere psychiatrische stoornis (bijv. paranoïde persoonlijkheidsstoornis, waanstoornis) of door culturele, religieuze of situationele factoren die geen pathologische fixatie weerspiegelen.
D. Duur: Het patroon is stabiel en langdurig, met een aanvang die vaak terug te voeren is tot de adolescentie of vroege volwassenheid, en blijft consistent over tijd en situaties.
Specificeer subtype:
- Primair ideologisch: Gedreven door internalisatie van culturele of ideologische narratieven.
- Reactief: Getriggerd door persoonlijke of maatschappelijke frustraties, waarbij Joodse mensen als zondebok dienen.
- Complotgerichte variant: Gekenmerkt door een dominante focus op samenzweringstheorieën over Joodse invloed.
Prevalentie: Variabel, afhankelijk van culturele en sociale context, met hogere prevalentie in omgevingen met historische of actuele antisemitische retoriek. Exacte cijfers ontbreken vanwege gebrek aan systematisch onderzoek.
Differentiaaldiagnose:
- Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: Algemene achterdocht jegens meerdere groepen, niet specifiek gericht op Joodse mensen.
- Waanstoornis, persecutietype: Specifieke wanen die niet noodzakelijkerwijs antisemitisch zijn.
- Narcistische persoonlijkheidsstoornis: Kan overlappen, maar APF richt zich specifiek op anti-Joodse fixatie in plaats van algemene grootheidsideeën.
Comorbiditeit: Vaak geassocieerd met andere vooroordelen (bijv. racisme, xenofobie), angststoornissen, of persoonlijkheidsstoornissen zoals borderline of narcistische trekken.
Behandelingsrichtlijnen: Cognitieve gedragstherapie (CGT) gericht op het uitdagen van irrationele overtuigingen, exposure aan diverse sociale contexten, en psycho-educatie. In ernstige gevallen kan groepstherapie of interventies gericht op empathie-ontwikkeling worden overwogen. Medicatie is zelden geïndiceerd, tenzij er comorbide aandoeningen zoals depressie of angst aanwezig zijn.